Varkens in het bos

"Onder het geboomte zagen we reusachtige varkens, met neuzen die tot aan de grond reikten." (Sinbad de zeeman)

                    Sinds bijna twintig jaar woon ik in de Cevennen, een bergachtig gebied in Zuid-Frankrijk, in de onmiddellijke nabijheid van een kleine kudde schitterende, kerngezonde en heerlijk smakende zwarte varkentjes. Mijn devies is: gezond vlees is gelukkig vlees.
                    Afgezien daarvan is het varken het enige boerderijdier dat in een goede verstandhouding leeft met het woud, ik durf zelfs te zeggen dat zonder het varken (maar met sommige mensen) in veel streken vandaag de dag het woud ten dode zal zijn opgeschreven. Als gevolg van een merkwaardige, maar mogelijk funeste loop van de geschiedenis, heeft de mens het woud de rug toegekeerd en heeft zich eraan gewend kale vlakten te beploegen en brood te eten. Het varken maakt het woud rendabel, door ervan te leven zonder het te verwoesten, door het brandvrij te maken en tenslotte tot een zegenrijke omgeving voor de mens. Een boerengezin kan rondkomen op een stuk bos van vijftig hectare waar zo’n vijftig varkens rondlopen, met toevoeging van een kudde schapen, die eten wat de varkens veronachtzamen. Daarbij komt dan nog een in de bossen achter de beesten aan rondscharrelende, flinke, pluimveestapel, een groententuin en een aantal vruchtbomen. Aan het nabije dorp wordt voortaan voedsel geleverd, vrij van aangevoerde stoffen (input), zodat duur en vervuilend transport wordt vermeden en de duurzaamheid, waar iedereen het over heeft, gegarandeerd.


I

                    Het voordeel van het hebben van varkens in het bos, eventueel samen met een paar schapen, ligt in het feit dat deze dieren in vrijwel volmaakte symbiose met het woud leven, zolang als de jongste bomen minstens twee jaar oud zijn, zodat ze niet zo gemakkelijk ontworteld kunnen worden door deze graafduiveltjes. Een varken beploegt de grond, waar ie kan, brengt er lucht en mest in, hij graaft de wortels van varens, bramen en dergelijke op, die hem als voedsel dienen, kortom, hij bereidt een brandvrije ondergrond voor, waarop het oorspronkelijke bos, in dit gebied voornamelijk bestaande uit kastanjes, steeneiken, esdoorns, wilde appels en kersen, zich kan ontwikkelen. De enige menselijke tussenkomst, in ons geval, bestaat uit het omzagen van de pijnbomen, die de prettige bijkomstigheid vertonen dat ze niet uitlopen vanuit de wortels. De zaailingen worden omgeploegd door de varkens of afgegraasd door de schapen. Eenmaal volgroeid brandt zo’n bos niet meer. Dan moet de dierlijke populatie worden aangepast aan de intrinsieke voedingscapaciteiten ervan, voornamelijk kastanjes en eikels.

                    Het landschap is hier heuvelachtig. De steile hellingen bestaan voornamelijk uit eeuwenoude terrassen, waarvan de muren veelal zijn ingestort als gevolg van verwaarlozing en begrazing door kuddes schapen en geiten. Op dergelijke hellingen is de verwoestende uitwerking van zware regenval wel bekend; na een paar bosbranden is er soms nog slechts de kale rots, waar zich een paar pijnbomen vastklampen in spleten. Een menigte hoeven stampt de grond vast, een rennende kudde doet de bovenste stenen van terrasmuren vallen, het regenwater zal steeds sneller naar beneden stromen, geulen vormend waar de aarde door wordt weggespoeld. In zekere zin begint zo de verwoestijning.
Varkens worden ook aangewezen als het gaat om het vernielen van terrasmuren, hetgeen maar gedeeltelijk waar is, want zij zijn geen springers. Zij zullen langs een muur lopen tot ze een geschikte doorgang vinden – dat kan een ingestort stuk zijn – maar ze zullen die passage blijven gebruiken. En bovendien, zoals gezegd, ploegen ze de grond om. Maar dat gebeurt op een manier die me doet denken aan Zwitserse boertjes, die met hun paarden of hun dappere kleine tractortjes voren dwars op de helling trekken, zodat het water niet zo snel de helling afstroomt. Varkens doen het nog beter: waar de grond los genoeg is graven ze diepe gaten, waardoor de wateropnamecapaciteit van de grond aanzienlijk wordt vergroot. De volgende maal wordt het gat gevuld met de losse aarde van een gat ernaast en zo gaat het door. Het is niet mooi om te zien want het bos ziet er na verloop van tijd uit als een "slagveld" en er ontstaan uiteraard plaatselijk erosieproblemen, waaraan evenwel meestal iets kan worden gedaan door boomstammen dwars te leggen, of door het bouwen van een nieuwe muur onderaan de helling met de stenen die door de varkens in de loop der jaren met dat doel naar beneden zijn gerold. Dat behoort tot de taken van de boer. Zodra een park kan worden vrijgegeven, binnen een roulatiesysteem, of zodra het is schoongemaakt, kan het in een natte periode worden ingezaaid met gras- of klaversoorten. Ik heb me aangewend tijdens het voeren wat van het graan op de behaarde ruggen van de dieren terecht te laten komen die het dan tijdens hun zwerftochten verder verspreiden. Op onze boerderij, waar de parken gemiddeld maar vier maanden bezet zijn, groeit er door de aanwezigheid van onkruidzaad binnen een paar maanden weer een bodembedekking op, zelfs onder grote bomen. De varkens hebben immers een uitstekend zaadbed voorbereid.
                    Maar verreweg hun belangrijkste functie lijkt vooralsnog te liggen in het feit dat ze een herstellend woud tegen nieuwe branden vrijwaren. En zij verrichten die taak een stuk milieuvriendelijker en goedkoper dan buldozers, die een vierkant stuk helling met veel geweld kaal vegen - wat de mensen hier "postzegels plakken" noemen.-, waarop vervolgens nieuwe boompjes geplant worden, die na jaren onderhoud en veel gebeden tenslotte toch vaak de prooi zijn van nieuwe vlammen. Andere methodes voor brandbestrijding kunnen worden ontwikkeld, - we hebben hier, ’s zomers, het vliegende circus van blusvliegtuigen -; maar dat alles gaat gepaard aan enorme kosten en met een resultaat waarvan men zich kan afvragen of het rendabel dan wel blijvend is.


II

                    Het gebied dat door dit soort woud wordt beslagen binnen onze gemeente is enorm. Afgezien van enkele beschutte plekken, zijn de oudste bomen niet meer dan veertig tot vijftig jaar oud. Zoals gezegd brandt een groot gedeelte ervan regelmatig af als gevolg van verwaarlozing en de aanwezigheid van niet inheemse pijnbomen, die werden ingevoerd toen ze anderhalve eeuw geleden in deze streek mijngangen begonnen te graven, waarvoor ze het stuthout leverden, overeenkomstig de algemeen heersende overtuiging dat dit hout kraakt voordat het breekt, hetgeen sterker kastanjehout nu eenmaal niet doet. Op 't ogenblik wordt dit terrein in het jachtseizoen gebruikt door de jagers, overwegend eerbare lieden, maar waarvan de uitwerking op het bos beperkt is en het economisch belang twijfelachtig: de Staat verdient op de verkoop van wapens, munitie en jachtvergunningen en een parallelle handel in verboden wild floreert de laatste tijd. Maar zelfs hier in Frankrijk zullen aan de jacht steeds meer beperkingen worden aangemeten en keren we toch terug naar middeleeuwse privileges, jachtreservaten en stroperij, tenzij de zeden zodanig verzachten dat jacht mettertijd beschouwd gaat worden als een verachtelijk gebruik.
                    Als de gemeenteraad zou besluiten het grove onderhoud van het woud over te laten aan varkens, zou er een kudde van vele duizenden van die dieren in kunnen rondlopen. Men kan ermee volstaan het dorp, de tuinen eromheen, alsmede de wegen die door de vallei lopen, te omheinen met goedkoop schapengaas met als extra, aan één of aan beide kanten ervan, een strak gespannen electrische kabel door porceleinen isolatoren.
                    Gezien de tegenwerking die valt te verwachten van de zijde van de jachtvereniging en om diverse practische redenen, zal het aanvankelijk verstandiger zijn te beginnen met kleinere parken die een enkele helling in beslag nemen, van elkaar gescheiden door een "groene" strook, waar de natuur haar gang kan gaan. De grootte van de kudde zal daaraan aangepast moeten worden. Een aantal zwijnehoeders of -hoedsters zal moeten worden aangesteld.
                    De uitgaven beperken zich tot de aanschaf van een paar kilometer omheining. Ik heb zelf ongeveer zeven kilometer aangelegd, met gebruikmaking van m’n eigen kastanjehouten palen of, waar mogelijk, levende bomen - want een overschaduwde omheining geeft minder onderhoud -, een kleine kettingzaag en een aantal winters werk in de gezonde berglucht.


III

                    Grootschalige landbouw blijft een onvermijdelijk gegeven, alleen al omdat steden en de hele wereld gevoed moeten worden. Op sommige gebieden zal die landbouw intensief en industriëel moeten zijn, zonder dat daarbij trouwens het kwaliteitsstreven hoeft worden losgelaten. Met mijn kleine kudde kan ik een aantal gezinnen van vlees voorzien: een beperkt aantal kwaliteitszoekers vindt z’n weg naar boeren zoals wij. Wat wij doen zal nauwelijks landbouw genoemd worden. Een uitstekende manier van leven, dat wel. Die evenwel kan worden gehandhaafd in wijder verband. Een grotere kudde binnen onze gemeentegrenzen zou in de behoefte van een kleine stad kunnen voorzien, en dat zonder vervuiling of zware uitgaven. De prijs van dit kwaliteitsvlees hoeft zonder twijfel niet ver boven het niveau van de huidige marktprijs uit te stijgen. De plaatselijke bevolking, die nu bestaat uit oudjes en werklozen, zou worden uitgebreid met een aantal jonge gezinnen of gezonde oudere boeren, die zich elk op zo’n vijftig hectare nieuw bos kunnen vestigen. Op vijfduizend hectares, mits adekwaat in parken opgesplitst, kunnen 50.000 kippen vrij rondlopen, tesamen met vijfduizend varkens en evenveel schapen: een simpele extrapolering van onze eigen situatie. Een hondertal boerengezinnen zou ervan kunnen leven. Het hout kan voor industriële doeleinden worden geëxploiteerd.

                    Miljoenen hectares verwaarloosd bos en braakliggend land zijn beschikbaar. Voor elk gebied kunnen plaatselijk afzonderlijke berekeningen worden gemaakt ten aanzien van populatiedichtheid, de aard van het oorspronkelijk bos, de afmetingen van de parken, enz. Het natuurbos zal zijn uitdrukking vinden in reservaten, die tevens wellicht als jachtreservaten zullen dienen. Het herstel van het woud is, mondiaal gezien, van enorm belang, zelfs als de rol ervan ten aanzien van de absorptie van broeikasgassen moet worden herzien. Het zou wellicht verstandig zijn het varken hierbij te betrekken. De naïveteit van een dergelijk voorstel moet niet verbazen: de logica van de natuur wordt zonder al te veel vragen aanvaard door dieren, planten en kinderen. Wij mensen proberen haar te begrijpen. Onze meesterschap erover is evenwel tot die prijs.

                    Zoals gezegd, is het natuurlijk onzinnig om te denken dat een intensieve en grootschalige landbouw vooralsnog niet noodzakelijk zal blijven teneinde de steden, en de wereld, te voeden. Hij kan echter worden beperkt tot een aantal daarvoor geschikte gebieden, waar ik me kan voorstellen dat, met de enorme middelen waarover we beschikken, hij zou kunnen worden bedreven in lange lanen die de lengte en de breedte hebben van een snelweg, gescheiden van elkaar door evenbrede of bredere stroken die door natuurlijk bos begroeid zijn, en eventueel verbonden met elkaar door middel van tunnels hier en daar.
                    Een zodanige aanpak zou minstens twee voordelen hebben: in de eerste plaats vormen voor de continuiteit van het woud dergelijk langgerekte stroken geen andere onderbreking dan andere open plekken, en wordt er daarmee derhalve geen inbreuk gedaan op de voorwaarden voor het bestaan van een continu en gevarieerd ecosysteem. In de tweede plaats zullen de productieve stroken profijt trekken van de bescherming van het altoos naburige woud dat onevenwichtigheden, die uit kunstmatigheid voortvloeien, recht zet en overwaaiende of anderszins verspreide ziekten en schadelijk gespuis absorbeert.
                    Bovendien zal het bewerken en oogsten van een dergelijke laan van, pak weg, honderd kilometer lang, duidelijk minder energie kosten en makkelijker geautomatiseerd kunnen worden.
                    Zo een revolutie zal niet plaats kunnen vinden zonder een autoritair ingrijpen van de staat. In tijden van oorlog wordt zulk een ingrijpen acceptabel geacht. De strijd om ons voortbestaan is een dergelijk offer wel waard.


© Augustin Thyssen, 1999