Over varkensoren en staarten, Een korte handleiding voor de moderne varkenshouder Sprookje Eens, en wel vaker, lang geleden, in het begin, terwijl ik in de koude nacht stond te kijken naar de levende berg van zwart behaarde, warme lijven, vanwaaruit aangename geuren opstegen van berbertapijten en bosgrond, benevens divers gegrom, geknor, geboer, ja en af en toe een knetterende wind, werd ik bekropen door een plotselinge lust om er naakt tussen te gaan liggen en één te worden met onze grote Moeder. Dat ik het nooit heb gedaan komt vanwege de hoeven. Zo'n stapel is in constante beweging, vooral als het koud is. Dan kruipen de dieren die aan de buitenkant liggen naar binnen en spuwt de top, gelijk een vulkaan, de lichamen uit van diegenen die warm zijn en wellicht bijna stikken en derhalve geen tegenstand bieden. Wanneer het minder koud is liggen ze in kleine groepjes naast elkaar, de kleintjes erbovenop of ertussenin. Als ze geen honger hebben nemen ze het er maar van, slapen ze uit tot de zon warm is en staan dan langzaam op om in groepjes, bestaande uit familie en vrienden, het bos eens door te kuieren om na een tijdje, bij droog en warm weer, terug te keren naar de drinkbak, teneinde daar hun siësta voort te zetten, tenzij ze de hele dag in het bos blijven tot voertijd, als ik de trompet steek en ze allemaal aan komen rennen voor het brood (restanten van de plaatselijke supermarkt), de vis, éénmaal in de week, van m'n vriend de visboer op de markt, of de gekiemde gerst of tarwe afkomstig van een kleine boer uit de omgeving, die te arm is om veel kunstmest of onkruidverdelgers op z'n land te strooien. Gedurende de zes maanden in het jaar dat er voldoende kastanjes en eikels in het bos liggen is deze maaltijd nogal symbolisch en dient om het contact niet te verliezen. Hun gezondheid en hun geluk vinden ze het hele jaar door in de wortels, de insecten, de aarde, het gras, de malse blaadjes en de toevallig voorbijkomende vos of das, of - aangezien er hier veel wordt gejaagd - verdwaalde jachthond. Sinds een jaar of vijftien woon ik in Zuid-Frankrijk samen met een kleine kudde varkens, ik in het huis, de varkens in het bos eromheen. Toen ik deze ruïne kocht, had ik er geen idee van wat ik ermee ging doen. Meer dan duizend jaar hadden hier mensen gewoond, monniken en boeren voornamelijk, die in het begin van de eeuw de mijnen in werden gelokt, tenslotte in grote getale in de eerste wereldoorlog het leven gaven, zodat enkel grijsaards, weduwen en kinderen over bleven om met lede ogen het verval van het oude boerenland te bezien. De mijnen zijn dicht. De enkele nieuwe boeren in deze streek, vaak ex-hippies, beginnen meestal met geiten, een nogal arbeidsintensieve onderneming, aangezien de dieren twee maal daags gemolken moeten worden voor de bereiding van de beroemde plaatselijke geitenkaas en bovendien geweid in het bos. Voor het bos in kwestie zijn geiten niet bepaald een zegen. Dat moet zich voortdurend al herstellen van bosbranden, van de verwaarlozing die het heeft ondergaan als gevolg van anderhalve eeuw mijnbouw en de verdwijning van de boerenbevolking. Hoe het ook zij, na een aantal jaren, uit luiheid, of om de efficiëntie te vergroten, worden de dieren in een grote schuur gestopt vanwaaruit dezelfde kaas nog steeds onder hetzelfde label vervaardigd wordt. Ik ken maar enkele boeren die hun kudde in de heuvels blijven hoeden. Anderen beginnen met het telen op een paar terrassen van buitenissige varieteiten uien, aardappels, of klein fruit. Ik had deze mooie, kleine, zwarte varkentjes tijdens een vakantie in Spanje zien grazen onder de steeneiken en ik bedacht dat deze dieren zich zonder twijfel goed zouden vermaken in het kreupelhout van de steile hellingen om ons heen, waar trouwens ook de wilde zwijnen welig in tierden. Iedereen weet nu ongeveer wel dat het schone en intelligente beesten zijn - de intelligentste na de apen en de dolfijnen - dat ze een aantal overeenkomsten vertonen met de mens, een reden zonder twijfel tot extra verguizing in de loop van de geschiedenis van de mens als naaste familie van een jaloerse God. Aan de andere kant zijn het ook geen Napoleons of Babes. Maar vooral niet de zielige monsters die onze onwetendheid en onze hebzucht ervan hebben gemaakt. Ik zeg nu ook: gezond vlees is gelukkig vlees. Op een goeie dag zullen we over de mogelijkheid beschikken om dat te constateren. (1) . Redder van de toekomst (varkens in het bos) Voorheen duivels, voortaan redders? Het varken als redder van het woud, de enige gedomesticeerde viervoeter in wiens zog dit woud niet noodzakelijkerwijs hoeft te verdwijnen? Het belang van het behoud en het herstel van dit gedeelte van onze biosfeer hoeft niet meer aangetoond te worden en het getuigt wellicht van onverantwoordlijkheid de mogelijke bijdrage van het varken daartoe niet in overweging te nemen. Het varken beploegt de grond onder de bomen, brengt er lucht en mest in; de wortels van varens en bramen maken deel uit van zijn dieet. Het verwoest het bos niet zoals zogenaamde graseters het doen.(2) Een kudde varkens zorgt ervoor dat een bos niet meer brandt, zonder dat daarvoor gebruik hoeft te worden gemaakt van grootscheeps mechanisch geweld. Het woud wordt daardoor benutbaar voor hout en voedsel voor mens en dier. (Dit betreft natuurlijk het loofbos: pijnbomen vormen een woudbedekking alleen in arme, koude gebieden.) Ik heb zelf een kleine kudde schapen bij de varkens gevoegd, die eten wat de varkens versmaden, brem en heide; tevens verspreiden zich onder de bomen, bij dag, een flink aantal kippen en ander pluimvee. Zwijneleven De varkens eten zich rond in de kastanje- en eikeltijd. Hun vetlaag begint te slinken tegen het einde van de lente; in het bos is dan niet veel meer te vinden en ik moet ze uit eigen middelen bijvoeren. Hun groei zet zich voort tot het derde of vierde jaar, als de zeugen rond de 130 kilo wegen en de beren tussen de 160 en de 180 kilo. Na het eerste jaar wegen ze dus slechts ongeveer 50 kilo. Te vergelijken met de industriële aanpak, waarbij een varken zo 'n honderd kilo moet wegen na vijf maanden. Ik verkoop gespeende biggetjes aan boeren die ze in één jaar tot boven de tweehonderd kilo weten te jagen, waar ze - die boeren - uiterst content over zijn. Een mensenkind, dat dezelfde eigenschap heeft tot het snel aanzetten van vet en vlees, zou onder vergelijkbare omstandigheden honderd kilo moeten wegen op z'n zevende jaar, teneinde bij z'n ouders dergelijke gevoelens van tevredenheid op te wekken. In werkelijkheid zijn deze beesten overvoed, hun metabolisme moet constant op volle toeren werken, hun spijsverteringsorganen zetten ziekelijk uit. In het Handboek voor de Varkenshouder had ik gelezen dat een mestvarken tussen de tien en de vijftien liter water per dag moet drinken. Hetgeen me niet weinig verontrustte aangezien de beschikbare cisterne maar 5000 liter bevatte. Ik kon dus hun dagelijks gebruik meten. Wie zal mijn verbazing schetsen toen bleek dat hartje zomer, als er geen plassen meer staan en de varkens slechts de beschikking hebben over een automatische drinkbak, het gemiddelde dagelijkse verbruik niet meer dan een halve liter per dier was. Wellicht was de smaak van het water niet goed, maar waarschijnlijker is het, dat varkens die een normaal leven leiden dergelijke kolossale hoeveelheden niet naar binnen krijgen. De oudste zeugen op de boerderij zijn veertien jaar oud - een tijdje terug hebben we Beatrix begraven, die zestien was -, ze zijn glanzend en gezond en werpen één keer per jaar jongen, soms vaker, meestal in april. Ze maken een groot nest van takken, heide en brem. Bij vriesweer of als het sneeuwt kruipen ze eronder; vanuit de verte zie je dan een wit heuveltje, van waaruit een rookpluimpje opstijgt of, als je te dicht bij komt, een vervaarlijk geknor. Een gemiddelde worp bestaat uit zeven tot negen biggetjes. Ik weet niet hoeveel ervan dood gaan tijdens de eerste dagen, de natuur zorgt ervoor dat de lijkjes verdwijnen. Raven of buizerds ontfermen zich erover, maar ik heb ook moeders ze met tegenzin naar binnen zien werken, teneinde geen sporen van rottend vlees in de buurt van het nest achter te laten. Ook worden ze verorberd, met duidelijk meer gretigheid, door een vriendin wier aanwezigheid getolereerd wordt. Het gebeurt dat een vos het nest bespiedt, de eerste twee dagen, en een biggetje snaait als de moeder even afwezig is. Dat is de reden waarom de varkens jacht maken op vossen. Dat geldt tevens voor honden of dassen, soms met sukses. Als een zeug te goed gevoed is, werpt ze wel tot dertien kleintjes. In dat geval verlies ik er twee of drie, meteen vanaf de eerste dag. Een groepje van meer dan negen biggetjes splitst zich namelijk in tweeën en ze bevinden zich dus niet altijd aan dezelfde kant van de zware zeug als die op haar zij gaat liggen om de kleintjes te zogen. Voor het baren kiezen de moeders in de regel een hoog gelegen, droge plek uit, maar het is wel gebeurd dat een zeug - niet de slimste - haar hele worp verloor nadat een van die bijna tropische slagregens die we hier kennen, het nest dat ze had uitgegraven, had veranderd in een diepe poel. Een droevig schouwspel, dat we niet licht zullen vergeten. Varkens slachten onder ’t bekijken van staarten Mijn eerste ervaring op het gebied van varkensslacht deed ik op toen ik door een buurman werd uitgenodigd voor het jaarlijkse ritueel. Het varken, een roze beest van wel 200 kilo, moest uit z’n donkere kelder - de door de traditie hogelijk aanbevolen plek om een varken vet te mesten - worden gesleurd door vier stevige kerels, waaronder ikzelf, met behulp van touw, veel geschreeuw en behoorlijk wat spierkracht, naar een omgekeerde grote kist, waar het dier op z'n zij werd gelegd en waar z'n poten en snuit werden vastgesnoerd met het meesterschap voortvloeiend uit een eeuwenlange, schier sacrale praktijk (zo'n ritueel, en anderen, zijn de zwakke echo van een oeroud mythisch verleden, toen het varken een afspiegeling was van de primitieve mens en geofferd moest worden of aangeroepen, naar gelang de duivelse of goddelijke aard ervan).(3) Dit getrek en geschreeuw nam wel een kwartier in beslag want het dier bleef zich hevig en onder luid gegil verzetten tegen deze eerste kennismaking met het zonlicht. Toch was er nergens wreedheid in het spel. Het geweld was een noodzakelijk gegeven, en het gevloek en getier dienden er misschien toe om het gevoel van afschuw te bedwingen dat een ieder bevangt bij het kwellen van een levend wezen. En ook, het is makkelijker te doden waaraan men een hekel heeft. Toen het dier goed vastgebonden was, werd het vakkundig gebloed en iedereen was in z’n nopjes. Het slachtfeest, dat de hele dag zou duren, kon beginnen. Afgelopen week heb ik Karin geslacht, een kleine lieve zeug, maar erg nerveus en ik wilde haar niet houden. Dat gaat in de regel als volgt in z'n werk: ik sta op en na m 'n ontbijt, bestaande uit een kom koffie met geitemelk en een zachtgekookt wild kippeëi, vat ik m'n .22 karabijn, een stevig mes en een kleine emmer. De varkens die ik wil slachten of verkopen bevinden zich gedurende de wintermaanden in een park dicht bij huis. Elke ochtend staan ze te wachten op het graan dat ik ze geef, vaak worden ze dan net wakker. Ik spreid een smalle strook gerst op de grond uit waar ze in een lange rij van beginnen te eten. Ik loop er langs met de karabijn in m'n hand tot ik Karin zie. Met zachte aandrang duw ik haar naar een plek die me uitkomt. De loop zet ik tegen haar kop, iets boven de lijn tussen haar ogen. Ik moet wat door m'n knieën zakken, omdat ze eet. Ik zeg tegen haar: Kleine Karin, nu ga je naar de eeuwige jachtvelden voor varkens, en paf, daar ligt ze. Ik steek m'n mes in haar halsslagader en laat het bloed in de emmer lopen. En ben tevreden, omdat het allemaal zonder kleerscheuren is verlopen. De anderen blijven rustig hun graan oppeuzelen, aangezien niemand alarm heeft geslagen. Alleen de oudste zeug komt even onderzoekend snuffelen. Ik roep m'n vrouw zodat ze me kan helpen Karin, of wat ervan over is, in de kruiwagen te trekken en ik rijd haar naar de voorkant van het huis, waar ik twee uur lang in de ochtendzon bezig ben met haar te villen, haar te ontdoen van haar ingewanden, haar doormidden te zagen en de darmen vervolgens schoon te maken onder de lauwwaterkraan. Die darmen hebben zowaar een prettige, schone geur, heel anders dan de slijmerige stinkende ingewanden, die we af en toe bij het slachthuis halen en waar de stank aan blijft hangen totdat ze volkomen zijn gedroogd in de vorm van worstomhulsels. Om ze te verkopen hebben we evenwel een stempel nodig, en daarom brengen we de varkens meestal naar het slachthuis. Dat is natuurlijk niet leuk voor ze. Ik moet ze in onze vrachtbus zien te krijgen, ontdekkend bij zo'n gelegenheid dat een gezonde zeug over een hek van 1.10 kan springen, zonder aanloop, in één golvende beweging van elegantie en kracht (haar moest ik uiteraard op een later tijdstip zelf slachten). Normaal gesproken, met enige overreding, klimmen ze in de bus, die, terloops gezegd, na jaren van vervoer van vis, groenten, allerlei dieren, een uitgesproken en onwisbare "sui generis"geur verspreid. Het is een rit van dertig kilometer, sinds de sluiting van het plaatselijke slachthuis als gevolg van europese normalisering. De beesten zijn ongerust, soms kwaad, of terneergeslagen. Sommige gaan liggen en veinzen slaap, andere proberen hun evenwicht te bewaren. In het slachthuis moet ik ze in een betonnen "loge"onderbrengen, waar ze tot vroeg in de volgende ochtend blijven. Als het even kan breng ik meer dan één dier, zodat ze in elk geval elkaars aanwezigheid nog hebben. Toch zijn onze varkens duidelijk minder gestresst dan de andere daar, met van angst uitpuilende ogen. Wij brengen er immers dieren die niets dan vrijheid hebben gekend, en het nu "even" zonder moeten stellen. Dank zij die vrijheid hebben ze een soepele, rechte staart, net als een koe, waarmee ze hun gevoelens kunnen uitdrukken. Tijdens hun rit en aan het begin van hun opsluiting hebben ze die staart tussen de benen, of hij is gekromd, hetgeen een teken van opwinding is, maar over 't algemeen is ie gewoon recht, hetgeen wil zeggen dat ze zich niet teveel zorgen maken (alle andere varkens hebben een "vrolijke" krulstaart, of wat ervan over is). De kronkel komt erin als ze opgewonden zijn, vechten of eten, vooral als ze nog jong zijn, en wordt tot een blijvende trek als ze te vaak in een stresssituatie verkeren, met name als gevolg van gebrek aan ruimte. Voorbeeld: de beer brengt het grootste gedeelte van het jaar door in een klein park van ongeveer één hectare, met twee zeugjes voor de gezelligheid. Het is me opgevallen dat de biggetjes die daar worden geboren na verloop van tijd de kronkel in hun staart moeilijk kwijtraken en als ik ze na ongeveer zes maanden naar de kudde in het bos verhuis is de helft ervan permanent behept met een zielige krulstaart. Een familie varkens heeft, om zich lekker beginnen te voelen, dus wel meer dan een hectare nodig. Terugslag Herinnering... Een mooie ochtend, zondag, lente. Zittend op de rand van een stoel op het terras met uitzicht op de zonovergoten heuvels, dacht ik: Als ik los laat, ben ik over een paar minuten dood. Geen gekke dood. Met m’n beide vuisten klemde ik een met bloed doordrenkte handdoek tegen de achterkant van m’n dij. Ik wachtte op de helicopter die me medische hulp zou brengen. Om me heen stilte en rust. Een paar kippen scharrelden op de wei. In de verte het gesjilp van vogels, varkens knorden in het bos. Ik voelde geen pijn; ik was tegelijk gespannen en kalm. Ik zag de helicopter landen, mensen klommen eruit en liepen in mijn richting. Ze begonnen tegen me te praten, ik weet niet meer wat ze zeiden of deden. Ze hulden me in een opblaasbare brancard. Ik hoorde de arts zeggen: Mmm, een klein zesje… Ik moet ze gevraagd hebben F. te bellen om hem te zeggen dat hij de beesten moest komen voeren, aangezien ik er niet zou zijn die avond. Op weg naar het ziekenhuis was ik me bewust van de herkenbare punten in het landschap onder me. Liggend op m’n buik had ik flarden van een conversatie met de Syrische chirurg die het medisch team leidde achter het groene doek dat m’n onderlichaam afschermde. Ik dacht zo dat ie niet erg in z’n nopjes moest zijn met een klant die door een zwijn was verwond, maar ik vroeg het hem niet, ervanuitgaand dat veel Syriërs in Frankrijk wel christenen konden zijn. Hoe het ook zij, en dat pleitte in het voordeel van m’n eerste ingeving, hij had het tenslotte over de gevaren van een dergelijke verwonding, en weidde uit over de smerigheid en de onnoembare zeden van varkens in het algemeen en dat bloedvergiftiging en tetanus in ‘t verschiet lagen. Later werden we goede vrienden en stelde hij voor me te komen bezoeken, hetgeen hij nimmer heeft gedaan. Voortaan had ik twee lange littekens achterop m’n dijen, waarmee ik kon pronken bij het zwemmen, hetgeen, gevoegd bij alle andere kleinere merktekens op m’n benen, overblijfsels van kwetsuren uit m’n kindertijd of van recentere ontmoetingen met de vlijmscherpe slagtanden van m’n nieuwe vrienden, niet naliet indruk te maken. Het waarom De varkenshouderij zat niet in m’n bloed, dus moest ik van voren af aan beginnen, met de gevoelens en de vooroordelen van een stadsmens. Varkens slacht men. Ik herinner me m'n eerste kip, op m’n veertigste, een bijltje in m'n trillende hand, me vagelijk bewust van het feit dat ik een vanaf m'n kinderjaren bijgebrachte moraalcode overtrad, maar dat ik het nu eenmaal moest doen, omdat ik een vleeseter was en daarin konsekwent wilde zijn. En bovendien wilde ik boer worden - een man van het land, een "paysan" zoals ze hier zeggen – deel hebben aan een manier van leven die dichter staat bij onze dierlijke werkelijkheid, ver van een te comfortabele en virtuele wereld. Ik voelde me daarin gesteund door de lyrische ontboezemingen over het leven op het land van talloze grote schrijvers en denkers, niet in de laatste plaats m'n geliefde klassieken. Het als opschrift gebruikte citaat hangt boven m'n schrijftafel (of ergens anders). Daaruit blijkt dat, toen al, een uiterst verstandig mens de boer kon beschouwen als zijnde vrijer en onafhankelijker dan een koning, en concluderen dat de harmonie met de natuur de basis moet zijn van het bestaan. Niet voor niets zijn dat soort boeren de schrik van totalitaire regimes. Men verkoopt hun minder makkelijk knollen voor citroenen. Ik heb oude boeren zien huilen omdat ze mèt de modernisering van hun bedrijf die levenswijze hadden moeten opgeven en geen direct contact meer hadden met de aarde. Terwijl het, in onze streken althans, vandaag best mogelijk is om zo'n boertje te zijn en tegelijk dichter, boekhouder of astrofysicus.(4) Oren en andere neusgaten Bij m’n eerste dieren zaten een paar exemplaren met geweldige oren. Mettertijd kreeg ik door dat die flappen er door de mens ingefokt zijn teneinde een beest te krijgen dat niet teveel initiatieven ontplooit, omdat deze oren fungeren als natuurlijke oogkleppen. De hiermee uitgeruste dieren liepen zo dom mogelijk rond in de straatjes van dorpen waar ze dienden als vuilopruimdienst. Tot in het begin van de vorige eeuw gingen de poorten van, vaak door muslims bewoonde, steden in India ‘s avonds open om een kudde varkens binnen te laten voor de nacht. In het bos zijn deze oogkleppen echter een geweldige handicap, omdat hun gezicht en gehoor er danig door worden belemmerd. Zodoende komen ze altijd achteraan als ik de trompet steek voor het voeren; vaak merken ze helemaal niet dat het voedertijd is als ze geconcentreerd aan het graven zijn en de bewegingen van de anderen niet opmerken. Bovendien botsen ze al rennend tegen bomen op. Daardoor worden ze mager en knorrig. Ik probeer nu rechtopstaande oren terug te fokken, hoewel nog steeds van behoorlijke afmetingen, af en toe met behulp van een toevallig voorbijkomend wilde zwijntje. (Het voornaamste zintuig van het varken echter bestaat uit z’n twee ver uiteenstaande neusgaten, waarmee het een gerstekorrel kan ruiken en exact plaatsen op tien of vijftien centimeter afstand, zelfs onder een steen en in het donker.) Ongelukjes Met uitzondering van een enkele verkoudheid heb ik nog nooit een ziek varken gehad. Ze slikken geen medicijnen, geen hormonen, geen speciale voedselmelanges of het soort sojakoeken, waarvoor we zo nodig de grond en de bevolking van derde landen moeten uitputten. Een keer per jaar krijgen ze een wormenkuur. Ongelukken komen evenwel voor, als ze een spijker inslikken, of een stuk hard hout. Dan houden ze op te eten en sterven na een week pijnlijke interne bloeding. Ik kan er niets aan doen en de veearts evenmin. Een jaar geleden stopte een van de grote gecastreerde beren in de kudde met eten en na een paar dagen zelfs met drinken. Na een week, toen ik zag dat hij aan het verzwakken was, leidde ik hem naar de geitenstal dichter bij huis waar ik hem installeerde op warm stro. En zo zag ik hem dagelijks magerder en zwakker worden zodat hij tenslotte niet meer kon opstaan. Eén of twee keer per dag draaide ik z’n enorme lijf op de andere zij. Totdat hij, na ongeveer een maand, met kleine, ontroerende slurpjes begon te drinken van de lauwe geitemelk die ik hem voorhield en vanaf dat moment langzaam weer opknapte. Hetgeen de herinnering bij me oproept aan een ander ongelooflijk wedervaren, lang geleden, toen een van de jonge zeugen verdween - in die tijd zwierf de kudde nog vrij rond over de heuvels op gemeentegronden. Ze was 's avonds niet met de anderen teruggekomen en ook de volgende dagen kwam ze niet opdagen, zodat ik haar had opgegeven als zijnde verongelukt of geschoten door een stroper. Tot een avond, twee maanden later, terwijl ik de kudde boven aan de heuvel eten gaf en ik in verte op de bosweg met uiterst trage, wankele pasjes een uitgemergelde zwarte schim zag naderen. Pas toen ze vlakbij was herkende ik haar aan haar gezicht en haar ogen. Aan beide zijden van haar nek was een kale, uitgesleten streep, alsof ze in een vork bekneld had gezeten, een gespleten jonge boom, of een reusachtige klem, van het soort dat je misschien in Afrika tegenkomt. Ik veronderstel dat ze heeft moeten krimpen totdat ze eruit kon, en dat ze al die tijd dus niets kon eten, noch vooral drinken, op wellicht enkele hemeldruppels na. Weliswaar hebben varkens geen zweetklieren en heeft ze mogelijk gevangen gezeten op een beschaduwde helling. Deze zeug is nu een van de mooiste van de kudde en, zelfs vóór de dood van Beatrix, een leidster. Het is dus niet verwonderlijk dat een varken een maand vast. Ooit is ook een gedeelte van de kudde vergiftigd, velen zijn toen gestorven, anderen bracht ik, verzwakt, op de wei voor het huis, waar ze meteen begonnen te grazen, urenlang, als gedreven door een waanzinnige impuls. Deze varkens herstelden eveneens. Luizen Iemand bracht me eens een zwarte zeug, die hij door mijn beer wilde laten dekken. Ze bleef een week bij hem in wat wij een klein hok noemen van 500 vierkante meter. Daarna bracht ik de beer terug naar de kudde. Binnen enkele weken was die bedekt met grote varkensluizen, en sindsdien zijn ze gebleven, in beperkter mate in de kudde zelf, waar de dieren zich ervan ontdoen door zich te schuren aan de bomen, zich in de modder te wentelen, of eenvoudig door hard te lopen. In kleine parken loopt de infestering soms de spuigaten uit. Het wordt dan tijd voor een oliebad. In een Amerikaans boek over leven op het land, had ik gelezen dat varkens tegen parasieten konden worden behandeld met afgewerkte motorolie. Ik heb het geprobeerd, éénmaal, met m'n oudste zeug, Vijgje, maar daarna nooit meer. Tegenwoordig geef ik een plastic tonnetje af bij de kok van één van de twee bejaardentehuizen van het naburige dorp, waarin hij de zonnebloemolie giet die is gebruikt voor het frituren van aubergines (het andere tehuis heeft als gevolg van modernisering ook straffere hygiënische huisregels, die het de kok slechts toestaan de hete olie in de gootsteen uit te gieten). Deze olie gebruik ik al twintig jaar voor de smering van de ketting van m'n zaag, voor het behandelen van hout en leer, èn, hoewel ik niet weet of de insectenafstotende eigenschappen net zo goed zijn als van afgewerkte motorolie - maar hij is goedkoop en afbreekbaar - ik gebruik hem tegen de luizen. Waarschijnlijk kan hij tegen alle insecten gebruikt worden aangezien hun tracheeën erdoor worden verstopt. Ik giet een halve liter uit over de rug van het varken, van kop tot staart, en weg zijn de luizen. Tien dagen later herhaal ik de handeling ten behoeve van de uitgekomen neten. Ik heb nog niet de de tijd genomen de hele kudde te behandelen. De dieren lijden er niet onder. Ze vinden het heerlijk elkaar af te likken. We eten haan Vandaag hebben we een mooie junidag. Dank zij de regelmatige onweersbuien van de laatste tijd is de vroege zomer een uitbarsting van groen en bloemen. Gisteravond hadden we een Engels echtpaar te eten. Hij is een auteur, die het heeft gepresteerd zes fascinerende romans te schrijven zonder er ooit een uitgever voor te vinden en hij is nu bezig aan z’n zevende boek. Voor de gelegenheid hadden we besloten Hit op te offeren. Ik weet niet waarom manke hanen altijd met dergelijke namen behept moeten worden, misschien omdat ze potsierlijk en trots rondhippen. We hebben ook al een paar Naps gehad. Maar dit dier verdiende een speciale behandeling na zijn gevecht van afgelopen winter. Ik werd uit m’n slaap wakker door het luide en voortdurende geprotesteer van een haan. Uit m’n raam vooroverhangend zag ik in de verte een bewegende schaduw in de sneeuw. Snel trok ik m’n kamerjas aan, stak m’n voeten in een paar schoenen en rende naar buiten. Toen ik op het weitje aankwam zag ik in het licht van m’n geweldige, nieuwe schijnwerper, onze haan die onder luid kabaal kringen beschreef. Aan z’n staart hingen twee martertjes, die loslieten en in de struiken verdwenen. Het arme beest zakte uitgeput in de sneeuw neer met een bloedende, kale staart, maar hij overleefde het. De twee kleine rovers hadden, naar later bleek, ook z’n poot gebroken. Dit dappere dier werd nadien met zekere égards behandeld en verdiende het het middelpunt te zijn van ons tafelgesprek alsmede van een culinaire topprestatie van mijn vrouw. We hadden het ook over kleine Marianne, die door een wild zwijn was besprongen en zojuist een moeilijke bevalling achter de rug had, die drie dagen had geduurd en drie dode biggetjes had opgeleverd. Ze is nog geen jaar oud, en dus te jong. Ze heeft ook een krulstaart want we hebben haar gekocht op een andere boerderij met de bedoeling wat nieuw bloed in de kudde te brengen. Deze rampzalige geboorte kan ook het gevolg zijn van kruising met een genetisch verschillend zwijn. Het is namelijk zo dat er tegenwoordig wilde zwijnen rondlopen met 38 chromosomen, die door de jachtverenigingen zijn ingevoerd uit het noorden - waarschijnlijk omdat ze groter zijn en meer jongen werpen -, dit in tegenstelling tot de 36 chromosomen van ons eigen ras, waar ook het Iberische ras direct van afstamt. Alles welbeschouwd zijn de wegen van de natuur te doorgronden. (1) Immers, de situatie waarin varkens, schapen en kippen verkeren is onhoudbaar en onbegrijpelijk. Ze is zonder twijfel typerend voor de wijze waarop wij omgaan met de natuur. De instandhouding ervan wordt echter meer en meer gezien als een aanslag op die natuur, en in enger verband, als een risico voor de volksgezondheid en een gebrek aan respect voor onszelf. Het verlangen naar schoonheid en eerbaarheid ligt diep in elk van ons verankerd. Vreemd genoeg lopen we als schapen achter ideeën en dingen aan die slechts in pathologisch verband staan met die waarden. De aarde is onze moeder, niet onze vijand. Hoe het ook zij, binnen de komende eeuw zal de biotechnologie het mogelijk maken dierlijke eiwitten van allerlei soort en smaak te fabriceren en als we de vorm van een biefstuk (of een worst) kunnen aanvaarden als alternatief voor de gevariëerde lekkernijen die het lichaam van een dood dier ons kan verschaffen, zal het afgelopen zijn met de slachting voor culinaire doeleinden. Helaas zal de praktijk de moraal hier zijn voorgegaan. Maar het is al gezegd: erst das Fressen, dann die Moral. Dit verhaal zal dan een folkloristische beschrijving zijn uit een andere tijd (als het dat niet al is). (2) De Geit is een ramp. Dit dier kan een boom van vijftig jaar oud aan, als de schors hem bevalt, en veroorzaakt zo de verdwijning van een heilzaam woud in minder dan geen tijd. Schapen zijn minder destructief, maar kunnen niettemin jonge boompjes van twee of drie jaar doden. Rundvee zal, gezien het formaat van die dieren, nog wel grotere boompjes aankunnen. Van kamelen en ezels weet ik niet veel. In elk geval heeft het idee geleidelijk bij me postgevat dat de verdwijning van het varken in de landen van het Midden-Oosten en Noord-Afrika, die aanvankelijk het gevolg was van de toenemende nomadisering, voortvloeiend uit niets ontziende ontbossing en overbegrazing, maar vervolgens van het verbieden ervan, om diverse redenen, door de heersende kasten, mogelijk een doorslaggevende factor is geweest bij de verwoestijning van dit gebied en dat, omgekeerd, de terugkeer naar het bos, wellicht gepaard zal moeten gaan met de herinvoering van extensieve varkensteelt op grote schaal. Een mooi onderwerp voor een proefschrift? (3) Zie bijvoorbeeld het boek van Claudine Fabre-Vassas, La Bête Singulière, uitgegeven bij Gallimard in 1994 en in het Engels vertaald als The Singular Beast, bij de Columbia University Press, 1997. Eveneens de aan het varken in de mythologie gewijde bladzijden in de serie "The Masks of God", Penguin, 1976, van Joseph Campbell. (4) De helft van ons eigen inkomen is afkomstig van de verkoop van een honderdtal biggetjes per jaar, benevens een stuk of tien slachtvarkens, de andere helft halen we uit de verhuur van ons gastenhuis. Als de ruïnes eenmaal opgebouwd zijn en de hekken om alle parken geplaatst, heb ik aan twee uur per dag genoeg voor m‘n bezigheden met de dieren, afgezien van bijkomstig onderhoud en diverse oogstwerkzaamheden. De parken beslaan zo’n veertig hectare en leveren voedsel aan een vijftiental zeugen met gevolg gedurende de helft van het jaar. De opbrengst van dit bos, in de staat waarin het nu verkeert, is nog maar gering. Op den duur gaat de productie van kastanjes en eikels enorm toenemen, en zal extravoeding vrijwel overbodig zijn. © Augustin Thyssen 1999-2001 |